Samenhang Publicaties GGz

 

Mijn pubicaties op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg bestrijken een drietal terreinen: onderzoek (1974-1986), management (1986-1992) en hulpverlening (1992-2004). Voor elk van deze drie terreinen is een specifiek terugkoppelingsmodel ontwikkeld: een evaluatiemodel (het eerste boek, verschenen in 1986), een sturingsmodel (de twee volgende boeken, verschenen in 1988 en 1992) en tenslotte een hulpverleningsmodel (het vierde boek, verschenen in 1995, gewijzigd herdrukt in 1999, uitgebreid in 2002 en opnieuw herdrukt in 2005).

 

Bij wetenschappelijk onderzoek worden meestal twee hoofddoelstellingen onderscheiden:

(a)

het vergroten van ons inzicht in de werkelijkheid; en

(b)

het aanpassen van de werkelijkheid aan onze inzichten.

 

Bij onderzoek waarbij de nadruk ligt op doelstelling a, wordt nagegaan wat een bepaalde theorie waard is; bij onderzoek waarbij de nadruk ligt op doelstelling b, wordt nagegaan wat een bepaalde praktijk waard is. In het eerste geval kunnen we daarom spreken van theorie-evaluatie; in het tweede geval van praktijk-evaluatie. Zoals theorie-evaluatie gericht is op theorie-vorming, zo is praktijk-evaluatie gericht op praktijk-vorming. Analoog aan de cyclus, die voor theorie-evaluatie algemeen gangbaar is, kunnen we voor praktijk-evaluatie een soortgelijke cyclus ontwerpen, waarbij we bijna dezelfde formuleringen kunnen gebruiken:

 

 

 

theorie-evaluatie

praktijk-evaluatie

 

 

1.

Exploratie:

 

1.

Exploratie:

 

Het beschrijven van
de te verifiëren theorie.

 

 

Het beschrijven van
de beoogde praktijk.

 

 

2.

Inductie:

 

2.

Inductie:

 

Het formuleren van
een aantal hypothesen,
die in overeenstemming zijn
met de te verifiëren theorie.

 

 

Het formuleren van
een aantal normen,
waaraan de beoogde praktijk
moet voldoen.

 

 

3.

Deductie:

 

3.

Deductie:

 

Het afleiden van
toetsbare voorspellingen
uit de hypothesen.

 

 

Het afleiden van
toetsbare criteria
uit de normen.

 

 

4.

Toetsing:

 

4.

Toetsing:

 

Het nagaan
of de voorspellingen
uitkomen.

 

 

Het nagaan
of aan de criteria
wordt voldaan.

 

 

5.

Evaluatie:

 

5.

Evaluatie:

 

Het eventueel bijstellen
van de theorie.

 

 

Het eventueel bijstellen
van de praktijk.

 

 

 

In de acht jaren, dat het onderzoek bij de crisiscentra van Overvecht en Utrecht heeft geduurd, zijn er zes volledige evaluatiecycli doorlopen, waarbij steeds 10 tot 15 onderwerpen werden geëvalueerd. Die onderwerpen hadden betrekking op één van de vier volgende deelgebieden: de kwaliteit van de hulpverlening, de kwantiteit, het regionaal functioneren van het Crisiscentrum en het functioneren van de geestgelijke gezondheidszorg in de regio Utrecht. Met betrekking tot het regionale aspect, werd ook onderzoek gedaan bij andere instellingen in de regio Utrecht. Op basis van de ervaringen, die bij deze evaluaties zijn opgedaan, is het model verder uitgewerkt en verfijnd. Daarbij is met name veel aandacht geschonken aan de rolverdeling tussen degene die evalueert (en dus verantwoordelijk is voor de fasen 3 en 4) en degene die geëvalueerd wordt (en dus verantwoordelijk is voor de fasen 1, 2 en 5). Als er zich bij dergelijk onderzoek ernstige problemen voordoen, is dat (in laatste instantie) altijd vanwege de rolverdeling. Die wordt daarom nauwkeurig geëxpliciteerd.

 

Vanaf 1978 heeft het evaluatiemodel geleidelijk vorm gekregen in een tiental publicaties in wetenschappelijke tijdschriften. In 1986 mondde dat uit in een proefschrift. Na 1986 is in een aantal publicaties meer aandacht besteed aan die aspecten, die voor het management belangrijk zijn. Het evaluatiemodel werd een sturingsmodel, bestaande uit een cyclisch proces van vier fasen:

 

 

 

1.

Normering:

 

Aangeven aan welke normen de beoogde praktijk moet voldoen.

 

 

2.

Planning:

 

Aangeven hoe men deze normen denkt te realiseren.

 

 

3.

Uitvoering:

 

Het onder punt 2 opgestelde plan uitvoeren.

 

 

4.

Toetsing:

 

Nagaan of het bereikte resultaat aan de gestelde normen voldoet.

 

 

 

Een aparte bijsturingsfase is niet nodig: na de eerste cyclus begint men gewoon aan de tweede cyclus, waarin ruimte is voor bijstelling van de normen, de planning en de uitvoering, waarna opnieuw getoetst wordt of het bereikte resultaat in overeenstemming is met het beoogde resultaat. Ook in dit model wordt veel aandacht geschonken aan de rolverdeling. Ook als één persoon of één instantie verantwoordelijk is voor het hele proces, voor alle vier de fasen, is het belangrijk de verschillende rollen steeds goed uit elkaar te houden, zoals een toneelspeler dat doet die in hetzelfde stuk verschillende rollen speelt. Ook problemen, die zich op de werkvloer voordoen, hebben vaak te maken met de rolverdeling, bijvoorbeeld tussen het management en de hulpverleners.

 

Vanaf 1992 is de aandacht opnieuw verschoven, nu in de richting van de hulpverlening. Wie het hulpverleningsproces op een bepaalde manier wil laten verlopen, kan dat bewerkstelligen, of tenminste bevorderen, door dat proces op een bepaalde manier op schrift te stellen. Hulpverleningsrichtlijnen worden dan dossiervoorschriften. Het is een operationalisatie die zeer vruchtbaar is gebleken. Bij de Riagg Midden-Holland in Gouda is daar in 1990 een begin mee gemaakt; in 1992 gevolgd door instellingen in Hilversum, Bussum, Huizen, Lelystad en Almere. Na een aantal tijdschriftpublicaties resulteerde dat in de eerste versie van een handleiding voor dossiervoering; als boek gepubliceerd in 1995 en inmiddels driemaal (herzien en uitgebreid) herdrukt. Het hulpverleningsproces is ook hier een cyclisch proces, opgedeeld in een viertal fasen en geoperationaliseerd in de vorm van een behandelplan, bestaande uit de vier volgende punten:

 

 

 

1.

Klachten van de cliënt

 

Een omschrijving van de klachten die de hulpverlener zal proberen te verlichten.

 

 

2.

Hypothese van de hulpverlener

 

Een hypothese, opgesteld vanuit een bepaald referentiekader, over de condities die de klachten in stand houden.

 

 

3.

Voorgenomen methode

 

Een omschrijving, vanuit hetzelfde referentiekader, van de wijze waarop getracht zal worden deze condities te wijzigen.

 

 

4.

Beoogd resultaat

 

Een omschrijving van het resultaat dat men wil bereiken, als een (gedeeltelijke) taalkundige ontkenning van de onder punt 1 genoemde klachten.

 

 

 

Ook dit model is gebaseerd op een stringente rolverdeling: bij de punten 1 en 4, die betrekking hebben op het doel van de behandeling, heeft de cliënt het laatste woord; de punten 2 en 3, die betrekking hebben op het middel, is het territorium van de hulpverlener. Hulpverlener en cliënt gaan dus nadrukkelijk niet op elkaars stoel zitten. Ze moeten het over deze vier punten overigens wel met elkaar eens zien te worden: pas dan is er sprake van een behandelingsovereenkomst. Behalve aan de rolverdeling wordt in dit model ook veel aandacht geschonken aan het onderscheid tussen doel en middel. Dat is geen overbodige luxe: maar al te vaak zien we dat het middel van de behandelaar de neiging heeft zich te verheffen tot het doel van de behandeling. Bijna tweehonderd hulpverleners, die samen alle therapievormen vertegenwoordigen, hebben ongeveer tien jaar onder experimentele condities met dit model gewerkt. Het is toegepast in de jeugdzorg, de volwassenenzorg en de ouderenzorg. Daarna is het ook elders ingevoerd. In beginsel is het model bruikbaar bij iedere vorm van hulpverlening en begeleiding.

 

Terug naar hoofdpagina